Dit was de laatste keer geweest. Totaal geruïneerd werd ik wakker in de slaapzaal van het hostel in de buurt van Faro Airport, Portugal.
Mensen die diep in de nacht het licht aanknallen, tassen open- en dichtritsen (horrorgeluid) en natuurlijk de alom bekende klapperende deur (psst: ken jij deze hostel-ergernissen?). Tel daar het nachtelijke geluid van pratende zuipende backpackers in de ‘gezellige’ ruimte ernaast bij op, en je hebt een voor mij giftige cocktail te pakken.
De avond ervoor was ik in het betreffende hostel beland vanwege de ligging vlakbij het vliegveld. Ik dacht lekker goedkoop een nachtje te scoren, om een dag later vol energie naar een hippiecamping ongeveer 20 kilometer verderop te gaan. De realiteit: in plaats van opgeladen voelde ik me alsof ik zwaar gezopen had, met zanderige, tranende ogen, kloppende koppijn en voortdurend gapen als bekendste elementen. Ik ben in het holst van de nacht omwille van het lawaai zelfs nog stiekem naar een privékamer verkast, al kwamen ze daar gauw achter toen iemand laat incheckte. Op heterdaad betrapt zeg maar.
Dit hostel was dan misschien een van mijn minst prettige waar ik tot dusver geslapen had, voor mij was het echter de finale klap die me deed beslissen om hostels voortaan te skippen. Alhoewel ik later die reis in Porto alsnog in een hostel neerstreek (een kamer zou een rib uit m’n lijf betekenen), een horrorhostel welteverstaan.
Ik ben altijd al erg gevoelig geweest voor geluiden, energieën etcetera, slaapzalen zijn dan natuurlijk niet de meest ideale plekken om rust te vinden.
Toch probeerde ik het regelmatig, ik merkte dan een extra alertheid in mezelf waardoor ik per nacht gerust tien keer wakker kon worden. Dat terwijl ik normaliter in een ruk doorslaap. Gevolg: futloosheid, soms tegen het zombie-achtige aan.
Tot die desastreuze hostelervaring in Portugal dus, eind 2021. Sindsdien dacht ik: het is over, ik pak voortaan steevast een eigen kamer. Eventueel in een hostel, maar in elk geval geen gedeelde slaapkamers meer.
Daarvoor pitte ik om diezelfde redenen al amper in hostels trouwens hoor, enkel wanneer het qua prijzen simpelweg niet anders kon. Denk aan duurdere bestemmingen als Japan, Nieuw-Zeeland, Taiwan en vrijwel heel Europa.

Of ik met een hostelsyndroom rond heb gelopen? Nou, ik denk het wel ja.
Ik heb altijd rust boven prikkels verkozen. Tijdens mijn eerste reis in 2011 boekte ik bijvoorbeeld ook een privékamer bij aankomst in Soi Rambuttri, Bangkok en geen dorm.
Als ik voor zes piek een eigen hok kon krijgen (niet zelden met cel-vibes), waarom zou ik dan voor dezelfde prijs een kamer delen met misschien wel twintig onbekenden? Da’s een beetje hoe ik dacht (en nog steeds wel hoor).
Maar weet je wat nu het mooie is?
Enige tijd terug heb ik de door mij zowat verketterde slaapzalen opnieuw een kans gegeven. Ik verbleef in Kuala Lumpur, en wist dat indien ik in een (budget)hotel zou verblijven ik niemand ging ontmoeten. Die ervaring had ik intussen wel.
Daar komt bij dat ik de nacht ervoor in een hotel geslapen had, maar door een helse Indiase buurman die tot in de vroege uurtjes keihard had zitten tetteren, met geen mogelijkheid in slaap kon vallen. Ik ben op enige moment zelfs op de stenen vloer van de badkamer gaan liggen met white noise op maximaal volume, om een extra muur tussen ons in te hebben en op die manier zo min mogelijk van zijn oorverdovende telefoongesprekken mee te krijgen.
Dan kun je onderhand nog beter buiten in een parkje of iets dergelijks liggen.
Dus nee, een eigen kamer is ook niet persé een garantie op rust. Sterker nog: ik denk dat het in de gemiddelde dorm stiller is dan wat ik die nacht meemaakte. Simpelweg omdat de meeste ‘dormitoriants’ rekening houden met hun hostelgenoten. Tenzij je met volstrekte wereldvreemden te maken hebt. Oh en geloof me, die zal je tegenkomen.
(Een dormitoriant is een door mezelf verzonnen term voor mensen die die in een hostel verblijven.)
Of figuren die lijken te kicken op een vreemde vorm van aandacht. In het Japanse Alpendorp Takayama sliep er in de capsule boven me een Duitse reus van dik over de twee meter. Iedere avond wanneer het licht gedoofd werd liet hij z’n darmen ongegeneerd spreken. Voor de duidelijkheid: niet van binnen. ’s Ochtends vroeg was het evengoed knetteren geblazen, zijn perverse manier van de kamergenoten wekken denk ik. Wellicht een fetisj. Awkward as fuck is dat niemand er iets van zei. Ik evenmin trouwens. Nee, ik zat ineengekropen onder de dekens mijn lach in te houden. Met de grootste moeite. Ik mag van geluk spreken dat de waarschijnlijk rottende geur zich niet naar mij verplaatste, maar dat geheel terzijde.
Buiten de ontbrekende garantie op stilte, betaal je ook nog eens een keer of drie (of meer) zoveel voor een eigen kamer.
En aangezien ik toe was aan verandering, onder andere op het sociale vlak, dacht ik: laat ik het er gewoon weer eens op wagen, tukken in een hostel. Dan graag wel eentje zonder gammele stappelbedden die wiebelen van ellende, een waar je (hopelijk) voldoende slaap kunt pakken.
Zodoende kwam ik terecht op de vierde verdieping van een grauwe parkeergarage, ergens in Kuala Lumpurs hippe Bukit Bintang. In eerste instantie afzichtelijk, daarna kon ik het al vrij snel waarderen. Ik bedoel, best cool eigenlijk zo’n niet-alledaagse locatie die als decor van een spannende filmset zou kunnen dienen toch?
De kamer was opgedeeld in twaalf hokken gesplitst door houten muren. Een soort minikamers, ieder met hun eigen gordijn. Daardoor heb je geen last van mensen boven je, die de afwijking hebben constant te bewegen. Beviel me wel!
Desondanks verliep de eerste nacht niet bepaald vlekkeloos. Een of andere Pakistaan kwam rond een uur ’s nachts lawaaierig de kamer binnen, en begon als klap op de voorpijl ook nog eens luidkeels te bellen. Na enkele subtiele sssst-jes van mijn kant die hij niet leek te (of niet wilde) horen, ben ik naar zijn bed gestrompeld. Toen ik zeker wist om welk bed het ging, trok ik z’n gordijn open en daar lag meneer inderdaad, omgeven door een stinkende sigarettenwalm gemixt met de zoete geur van energiedrankjes. Hij schrok zich een hoedje en had werkelijk waar geen enkel besef van z’n overlast. Blijft bizar om te zien hoe niet-omgevingsbewust sommige lui zijn.
En hoewel die nacht dus nogal shit was, waren de nachten die volgden beduidend beter. Ik werd zowaar (redelijk) uitgerust wakker met tig andere slapenden om me heen. Voor mij ongekend.
Buiten het feit dat slapen in een hostel me ineens redelijk goed verging, merkte ik eveneens dat het makkelijk in contact komen met andere reizigers echt een dik pluspunt is. In een (budget)hotel verdwijn je nou eenmaal in de anonimiteit. Kan soms lekker zijn, maar we blijven sociale wezens…
Omdat het me prima bevallen was, heb ik nadien wederom hetzelfde hostel in Kuala Lumpur geboekt. Opnieuw niet geheel zonder irritaties. Twee capsules naast me lag een Aziatische gozer die er ongekende snurkpraktijken op nahield. In de vroege ochtend, nog ruim voor dag en dauw, trok ik z’n gordijn naar links en hij lag erbij als een lijk, met z’n mond wagenwijd open en een gele gloed over zich. Ik tikte hem zonder pardon wakker. Of het effetjes wat minder kon. Nu weet ik ook dat hij niet met opzet de halve zaal tergende slaapstress bezorgde, maar toch. Op een gegeven moment is de maat vol. Al ben ik dan de enige die stappen onderneemt, zo blijkt vaak.
Tja, de snurkers zullen blijven bestaan. Gisteren ondervond ik het weeral in een kamertje met slechts vier bedden. Op zich veilig zou je zeggen. Een Chinees zwaargewicht op het stapelbed naast me, hield het al vroeg voor gezien. De klok tikte nog geen acht uur aan. Fijn, dacht ik, een kamergenoot die op tijd in dromenland verzonken is en niet iemand die de godganse tijd in- en uitloopt, of iets in die trant. Hij maakte tevens een ietwat sociaal gestoorde indruk op me, wat de kans op onrust verder beperkte.
Kon niet beter al met al.
Het feest hield niettemin rap op. “Oh nee hè,” zei ik tegen m’n innerlijke zelf.
Voor ik er erg in had verlieten de eerste snurkgeluiden de krochten van zijn keel. Oordoppen of niet, je bent de klos.
Desondanks is voor mij persoonlijk het belangrijkst dat ik de totale ‘no-go’-stempel die ik op het slapen in een hostel had geplakt er niet meer is. Het lukt me om er goed te rusten en bovendien is het gemakkelijk om er nieuwe mensen te ontmoeten, allen met hun eigen verhaal. En heb je daar geen trek in, dan doe je lekker je eigen ding.
En nee, niet iedere dormitoriant heeft zin in een praatje. Ik vroeg aan een ‘hostelbewoner’ (hij verbleef er reeds maanden) die in het bed onder me lag of hij vanavond wél ging slapen. Die eerdere nacht was deze behaarde Arabier namelijk om voor mij onduidelijke redenen de gehele nacht opgebleven. Z’n antwoord: of ik zijn schema wilde weten en waarom ik dit vroeg. Een doodse en tamelijk ongemakkelijke stilte volgde.
Wat ik verder nog leuk vind om te melden is dat leeftijd er niet toedoet. Serieus niet. Tuurlijk, de gemiddelde backpacker zal ergens in de twintig zijn, maar in hostels kom je avonturiers van alle leeftijden tegen. ‘Zelfs’ zestigers en zeventigers. Het geeft een leuk sfeertje moet ik zeggen.
Drie dagen terug raakte ik bijvoorbeeld met een vrouw van in de veertig in gesprek. Over bijen en bloemen, metaforen voor het type mens dat je bent. In andere woorden: settelen of avontuur? Ze schrijft er een boek over en vroeg, na aanleiding van mijn leven, of ze me mocht interviewen. En zo praatten we urenlang.
Als dertiger deze omslag nog maken… Ik had het nooit gedacht.
Haha die foto! Zelf denk ik er regelmatig overna.. hostels.. denk ik niets voor mij. Leuk verhaal weer, thanks.
Je kunt het eens proberen, kan heel erg meevallen als je ertegenop ziet. Maar goed, het is ook maar net wie je treft natuurlijk…